Koen Haegens. Neem de tijd. Overleven in de to go maatschappij. Amsterdam: Ambo, 2012.

We leven in een tijd waarin werk en privé-leven steeds meer in elkaar schuiven: de laptop gaat ook mee op vakantie en via de mobiele telefoon zijn we altijd bereikbaar voor van alles en nog wat. We hebben misschien meer vrije uren dan onze grootouders, maar ondertussen heeft het werk zich in die uren ingevreten. Bovendien is het arbeidsethos totaal in onze geest ingevreten: we hebben, zegt Koen Haegens in Neem de tijd de prikklok geïnternaliseerd. Althans, wij, de elite, heeft dat gedaan. De mensen die achtergebleven zijn, die nog niet dag en nacht werken, die noemen wij de onderklasse.

Het komt allemaal door een monsterverbond van het neoliberalisme, dat uit alle macht alles uit ons wil persen wat erin zit, en het hippiedom, dat ons heeft doen geloven dat werk fijn is als je jezelf erin kunt ontplooien.

Dit alles is een interessant betoog, maar ik weet niet of Haegens er per se een boek over had moeten schrijven. De kern van dit betoog publiceerde hij enkele maanden geleden in De Groene Amsterdammer en heel veel meer dan dat staat er niet in dit boek, wat mij betreft. Het staat er alleen allemaal wat uitgebreider en af en toe gelardeerd met dingen die er weinig mee te maken hebben. (Zo beweert Haegens dat het leven ook nog eens sneller geworden is, dat we sneller zouden zijn gaan lopen en praten. Met bewijzen voor die stellingen komt hij niet, en wat precies het verband is met die hoofdlijn, is mij niet duidelijk.)

Ik werd ook een beetje opstandig van dit verhaal. Jazeker, kapitalisme is heel slecht, en het zit ook in onszelf, en we doen eraan mee, en we krijgen het steeds drukker en zo gaan we er met zijn allen nog eens aan onderdoor. Maar wat nu precies de gevaren zijn, dat vertelt Haegens uiteindelijk niet: het blijft bij wat incidenten her en der — een aantal zelfmoorden onder medewerkers van een Frans bedrijf, op zichzelf treurig genoeg, maar niet per se een teken des tijds.

Je zou een en ander bovendien allemaal ook juist heel positief kunnen duiden. De mensen krijgen inderdaad meer kansen om zich te ontplooien, percentueel gezien doen meer mensen dan ooit in de westerse wereld dingen die ze zo interessant vinden dat de grens tussen privé en werk ze niet meer zo heel erg interesseert. En mensen hebben dan misschien minder tijd 'voor zichzelf', de individuele mens verliest op dat vlak misschien iets, maar voor het collectief levert dat misschien wel meer op.

Die gedachten waren misschien wat te dwars voor Haegens, die schijnt te menen dat het vanzelf spreekt dat de ontwikkelingen die hij beschrijft per se en ontegenzeggelijk negatief zijn. Het was volgens mij spannender geweest als hij ook de andere kant had bekeken.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.